1973 1982 1992 1995 2002 2010 Stichting van de Arbeid. Het gevolg was dat de lonen flink stegen. In 1964 kwam het zelfs tot een ‘loonexplosie’, en was een nieuwe loonpolitiek dringend gewenst. In 1965 adviseerde de SER de loonpolitiek niet helemaal los te laten om overbesteding, werkloosheid en prijsstijging te voorkomen. Eind 1967 bereikten werkgevers en werknemers een akkoord over een nieuwe loonpolitiek. In 1968 presenteerde ARP-minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Bauke Roolvink het ontwerp van de Wet op de loonvorming. De hoogte van de lonen was voortaan de verantwoordelijkheid van werkgevers- en werknemersorganisaties, maar de regering hield zich het recht voor om in te grijpen, via het niet verbindend verklaren van cao-afspraken of het afkondigen van een loonpauze. Knevelwet Dit laatste leidde tot fel protest van de vakbeweging, onder aanvoering van André Kloos, voorzitter van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV). Hij had een bijna persoonlijke vete met de uit het CNV afkomstige minister Roolvink en sprak over ‘de knevelwet van Roolvink’. Kloos werd in 1958 lid en vicevoorzitter van de SER. Verder was hij werknemersvoorzitter binnen de Stichting NVV-voorzitter André Kloos aan het woord in de Jaarbeurshallen tijdens een protestbijeenkomst van de vakbonden te Utrecht, Nederland 26 mei 1968 van de Arbeid en voorzitter van het overlegorgaan van NVV, NKV (Nederlands Katholiek Vakverbond) en CNV. Vanaf 1963 zat hij voor de PvdA in de Eerste Kamer. Een zeer invloedrijk persoon dus en daarom ook wel ‘de rode onderkoning’ van Nederland genoemd. In 1968 verklaarde Roolvink een aantal bepalingen uit de cao Bouw onverbindend. Daarop trokken tienduizenden bouwvakkers onder aanvoering van Kloos naar Den Haag voor een protestmanifestatie. In 1969 werd het wetsontwerp op de loonvorming ingediend in de Tweede Kamer. De strijd ging met name over artikel 8, dat bepaalde dat de minister gemachtigd was bepalingen van een cao onverbindend te verklaren, na het horen van de Loonpolitieke Adviescommissie en wanneer het algemeen sociaal-economische beleid dat vereiste. In de Tweede Kamer werd het voorstel in de nacht van 25 op 26 september 1969 pas aangenomen nadat minister-president Piet de Jong (KVP) met het aftreden van het hele kabinet had gedreigd. De vakbeweging reageerde met massale stakingen, onder aanvoering van Kloos. Knoeien ‘De minister zou, stel je voor, op grond van deze wet kunnen ingrijpen in overeenkomsten over de lonen, die de vakbonden met de werkgevers hebben gesloten. Vrije overeenkomsten, door vrije mensen in een vrij verkeer gesloten; en dan komt zo’n Roolvink en gaat daar achteraf eens een beetje aan zitten knoeien’, schreef econoom Jan Pen in een column in Het Parool op 8 oktober 1969. Hij hoopte dat de Eerste Kamer het voorstel zou verwerpen. Die nam de wet echter aan op 10 februari 1970. Kloos had al gedreigd dat het NVV, samen met het NKV, dan uit het loonoverleg in de Stichting van de Arbeid en de SER zou stappen. Hij voerde het dreigement uit. De boycot van het centrale loonoverleg duurde een klein jaar. Eind 1970 kondigde de regering, tot woede van de vakbonden, een algemene loonmaatregel voor de cao-lonen af. Datzelfde jaar adviseerde de SER om het omstreden artikel 8 van de Wet op de loonvorming af te schaffen. Maar dat advies werd niet opgevolgd. Tot 1982 greep de overheid dertien maal in in cao’s. Dat jaar werd het Akkoord van Wassenaar gesloten: loonmatiging in ruil voor arbeidstijdverkorting. Hierna deed de regering geen looningrepen meer. Pas in 1987 werd de Wet op de loonvorming zo veranderd, dat de mogelijkheid tot ingrijpen door de regering sterk werd ingeperkt. Sindsdien is de wet niet meer toegepast. n SERmagazine 15 de Wet op de loonvorming

totstandkoming fusiegedragsregels

Scoor meer met een online winkel in uw catalogussen. Velen gingen u voor en publiceerden sportbladen online.

Historische reeks SERmagazine Lees publicatie 10Home


You need flash player to view this online publication