parantie, het beleggingsbeleid, het financieel beheer en het voorkomen van belangenverstrengeling. Deze onderzoeken gaven inzicht in hoe de schappen functioneerden en waar eventuele bottlenecks zaten. De SER kreeg echter weinig tijd om deze taken goed te vervullen. Het politieke debat over de opheffing van de schappen werd in de loop der jaren alleen maar scherper. En al wilde Henk Kamp, de toenmalige minister van Economische Zaken, de schappen het liefst behouden, hij zag zich geconfronteerd met een toenemend aantal Kamerleden dat voor opheffing pleitte. Onder politieke druk vanuit de Kamer stelde hij in 2011 de commissie-Jorritsma in om te onderzoeken welke taken van schappen onmisbaar waren en of die ook op een andere manier zouden kunnen worden uitgevoerd. De Bestuurskamer van de SER besloot zelf ook een nieuw advies op te stellen, maar was niet eensgezind over de mogelijkheden om het tij te keren. Uiteindelijk bracht de Stichting van de Arbeid een advies uit. Die adviezen kwamen echter te laat. In 2012 bleek in het regeerakkoord van VVD en PvdA een meerderheid voor de opheffing van de schappen te bestaan en werd de toekomst van de schappen beslecht, terwijl er nog geen draagvlakonderzoek was uitgevoerd. Achteraf De vraag die achteraf vaak is gesteld is, is of de maatregelen en adviezen niet te reactief waren en of de SER zich niet nadrukkelijker had moeten manifesteren om de schappen te behouden, bijvoorbeeld door een grondige herziening van het hele stelsel voor te stellen. Volgens de SER en de Toezichtkamer was dat in hun rol als toezichthouder echter onmogelijk geworden. Zowel de SER als de Toezichtkamer hebben dit meerdere malen, onder meer in brieven aan de minister en aan de Tweede Kamer aangegeven. Als toezichthouder, zoals ook de Autoriteit Financiële markten en de Nederlandse Zorgautoriteit, was het onmogelijk om tegelijkertijd als hoeder van de schappen op te treden. De SER kon de schappen niet hoeden of redden, maar moest juist streng toezicht houden op hun functioneren. Het enige wat de SER nog kon doen, was toezien op een goede ontmanteling van de schappen. Tot verbijstering van velen werd de hele bestuurslaag in goed tweeënhalf jaar afgeschaft. n Piet Hein Donner oud-minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: ‘ Alleen de waterschappen horen eeuwig bij Nederland’ ‘De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie was een belangrijke factor om de economie na de Tweede Wereldoorlog weer op gang te krijgen. De schappen zijn ook daarna van groot belang geweest voor het succes en de modernisering van de agrarische sector. In de schappen kwam de gezamenlijke verantwoordelijkheid van ondernemers en werknemers in een sector tot uitdrukking, wat de mogelijkheid bood om sectoren tot bloei te brengen. Als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was ik verantwoordelijk voor de wetgeving rond de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. In die hoedanigheid heb ik gepleit tegen de afschaffing. Ik was overtuigd van haar grote belang in bepaalde agrarische sectoren. In 2008 is het draagvlakonderzoek ingevoerd. Een periodiek onderzoek waarin ondernemers zich konden uitspreken over hun product- of bedrijfschap. Ook konden zij het voortbestaan van het schap aan de orde stellen. Helaas heeft het de opheffing niet kunnen tegenhouden. Maar niets hoort voor altijd bij Nederland, behalve dan de waterschappen.’ n SERspecial 15 Pagina 14

Stemmen over de bloeitijd

Voor mailings, online reclamefolders en cursussen zie het Online Touch beheersysteem systeem. Met de mogelijkheid voor een online shop in uw magazines.

SERmagazine PBO-Special Lees publicatie 10Home


You need flash player to view this online publication